26
Toen Jan zijn kantoor binnenkwam, glimlachte Bettina naar hem.
‘We hebben twee nieuwe aanwinsten,’ zei ze. ‘Hun dossiers liggen op tafel.’
Jan wierp een korte blik op de twee dossiers. Normaal gesproken was er bij de wisseling van de wacht een kort overdrachtsgesprek, maar Julia Neitinger, die Jan nu moest aflossen, leek niet meer op de afdeling te zijn.
‘Is dokter Neitinger al weg?’
Bettina schudde haar hoofd. ‘Nee, ze is vandaag helemaal niet naar haar werk gekomen.’
‘Is ze ziek?’
‘Geen idee,’ zei de jonge verpleegster, en ze haalde haar schouders op. ‘Ze heeft zich niet afgemeld. Mevrouw Kunert is even ingevallen, maar die is een paar minuten geleden weggegaan. Ik moest u zeggen dat ze naar een privéafspraak moest en niet langer op u wachten kon.’
‘Ik werd opgehouden,’ mompelde Jan en hij dacht aan Julia.
Vreemd. Het was niets voor haar om zonder bericht weg te blijven. Goed, ze was humeurig en niet altijd even makkelijk in de omgang – vooral niet als ze in beschonken toestand avances maakte op het damestoilet, dacht Jan – maar als dokter was Julia goed georganiseerd en betrouwbaar. Misschien had ze zo haar persoonlijke problemen, vooral als het om drank en mannen ging, maar beroepsmatig was ze een ander mens. Iemand op wie je kon vertrouwen. Alleen uit schaamte zou ze niet zijn thuisgebleven, daar nam ze haar werk veel te serieus voor.
Was haar misschien iets overkomen? Lag ze wellicht ziek in bed?
Hij overwoog even om haar thuis te bellen, maar zag ervan af.
‘Ik heb trouwens nog iets voor u,’ zei Bettina, en ze haalde een stuk aluminiumfolie van een bord.
‘Hier, dit is van Lutz van de vroege dienst. Hij is vandaag jarig. Het is echte bresaola, moest ik zeggen. Eet smakelijk.’
Ze gaf Jan het bordje aan, waarop gedroogde ham, olijven en stukken witbrood lagen opgestapeld. Hun italofiele collega scheen het bijzonder goed met hen voor te hebben.
‘O, dank je wel.’ Jan pakte het bordje aan.
Bettina moest iets in zijn ogen hebben gezien. ‘Oké, ik beken,’ zei ze, en ze zag er een beetje verlegen uit, ‘ik heb er mijn portie bij gedaan. Maar zeg dat maar niet tegen Lutz. Hij heeft het speciaal door zijn schoonzuster laten opsturen vanuit Milaan.’
‘Dat is goed,’ zei Jan, en hij zette het bordje neer. ‘Hou je niet van ham?’
‘Ik ben uit principe vegetariër. Weet u, toen ik nog klein was werkte mijn moeder als winkeljuffrouw in een slagerij, en ik vond het altijd zo akelig om die in stukken gehakte dieren in de koeling te zien hangen. Ik voelde me daar net als in een snijzaal. Ik weet nog dat de slager me een keer een stuk rundersalami gaf en erop aandrong dat ik dat proefde waar hij bij was. Het was zijn specialiteit, zei hij. Daarna voelde ik me zo verschrikkelijk dat ik meteen naar de wc ben gehold.’ Ze keek naar Jans bord en maakte een verontschuldigend gebaar. ‘Sorry, ik wilde uw eetlust niet verpesten. Ieder moet doen wat hem goeddunkt. Maar ik moet nu eenmaal niets van vlees hebben.’
Ineens kwamen Jan beelden voor de geest. Beelden van een bos rozen, rode kleren – een rood jurkje op de tekening en een echte jurk met een diep decolleté – en van onthoofde koeien op een groene weide. En daarbij kwam nog de stem aan de telefoon die hij niet had kunnen plaatsen.
Terwijl de verpleegster wegging, pakte hij de envelop uit zijn jaszak en legde die naast de notitie waarin ze hem attent maakte op de vervanging van Julia door Andrea Kunert.
Jan Forstner
Op de envelop stond zijn naam in grote blokletters, terwijl de notitie in schrijfletters was geschreven. Maar als je in aanmerking nam dat het schrift op de envelop verdraaid was, dan waren er ook overeenkomsten. Beide handschriften helden iets naar links en zagen er meisjesachtig uit. In beide gevallen was een gewone blauwe ballpoint gebruikt en in beide gevallen had de schrijfster gelijkmatige druk uitgeoefend.
Het kon dus beslist mogelijk zijn dat…
‘Bettina?’
‘Ja?’
‘Heb je nog een momentje voor me?’
De verpleegster wilde juist de deur achter zich dichtdoen, maar kwam nu weer binnen.
‘Natuurlijk. Wat kan ik voor u doen?’
Jan liet haar de envelop zien. ‘Heb jij deze envelop al eens eerder gezien?’
Ze keek hem vragend aan. ‘Heb ik iets verkeerd gedaan?’
Leek het maar zo of vermeed ze inderdaad naar de envelop te kijken?
‘Misschien moet ik de vraag directer stellen,’ antwoordde Jan, en hij wees met zijn kin naar de envelop in zijn hand. ‘Heb jij me dit gestuurd?’
‘Ik?’
Ze zag er oprecht verbouwereerd uit en als ze die reactie alleen maar speelde, deed ze het erg overtuigend, vond Jan.
Hij knikte. ‘Ja, jij.’
‘Wat is het dan?’
‘Een brief aan mij. Eén van twee.’
Ze werd knalrood, wat Jan tot nu toe nog nooit bij haar had meegemaakt. Ze blies een blonde haarlok uit haar gezicht die uit haar paardenstaart was geglipt, en zag er daarbij zo koppig uit als een kind dat iets uit een winkel heeft gepikt en besloten heeft zo lang mogelijk te ontkennen.
‘Hoe komt u erbij dat ik u brieven schrijf?’
‘Heb je het gedaan?’
‘Nee.’ Het antwoord kwam snel en Bettina schudde haar hoofd daarbij zo energiek dat haar haar weer in haar gezicht viel. Maar deze keer lette ze er niet op. ‘Waar wilt u naartoe, dokter Forstner?’
Hij keek haar recht in de ogen en zag hoe moeilijk ze het vond om zijn blik te beantwoorden. ‘Ik heb twee brieven gekregen van een vrouw, waarschijnlijk een jonge vrouw. Ze heeft duidelijk problemen en vraagt mij daarbij om hulp. Het ontbreekt haar blijkbaar aan de moed om me persoonlijk aan te spreken.’
‘En u denkt dat ik dat ben? Zie ik er in uw ogen dan uit alsof ik problemen heb?’
Jan keek haar doordringend aan. ‘Is er iets waarover je met me zou willen praten?’
Ze was nog steeds dieprood en haar lippen trilden, maar Jan kon niet zien of haar gezicht onzekerheid of verontwaardiging uitdrukte.
‘Was dat alles?’ vroeg ze met een geknepen stem. ‘Ik moet weer aan het werk.’
‘Zeg me alleen nog even wie die rozen heeft gestuurd.’
‘Maar ik…’ Ze deed haar best zich te beheersen. ‘Dat kan ik toch niet weten. Die zijn door een jongen van de bloemenwinkel gebracht. Wat hebt u nou ineens?’
Jan antwoordde niet. Haar verontwaardiging scheen niet gespeeld. Misschien maakte hij juist een grote fout.
‘Was dat het, dokter Forstner? Kan ik nu gaan?’
Jan knikte alleen maar, waarna ze zich omdraaide en ging. Bij de deur keek ze nog even om.
‘Jammer dat u zo over me denkt,’ zei ze. Toen verdween ze de gang op en liet Jan met een slecht gevoel achter.